genster
- gen·ster
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | genster | gensters |
verkleinwoord | genstertje | genstertjes |
- klein rondvliegend gloeiend korreltje of brokstukje
- Hij rakelde het vuur op en de gensters vlogen in het rond.
- [1] aansteker, bougie, explosie, gasaansteker, houtvuur, ontbranding, slijpsteen, smederij, vlam, vuur, vuurwerk
- de gensters slaan/vliegen ervanaf
gezegd van iemand die keihard aan het werk is
1. een gloeiend korreltje of brokstukje
- Het woord genster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genster" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be