• ge·no·ty·pisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen genotypisch genotypischer
verbogen genotypische genotypischere
partitief genotypisch genotypischers -

genotypisch [1]

  1. betrekking hebbend op de erfelijke eigenschappen van een organisme
    • Tot nu toe werd de bacterie geïdentificeerd door hem te kweken in een laboratorium en te kijken op welke voedingsstoffen zij groeit en welke kenmerkende suikermoleculen (‘antigenen’) zij op haar buitenkant heeft. Maar deze zogeheten ‘fenotypische eigenschappen’ zijn grillig, legt Kroes uit. De ‘genotypische eigenschappen’, in het DNA, zijn veel stabieler. Vanuit de erfelijke code wordt het ook mogelijk beter te begrijpen waarom deze bacterie zo verwoestend is. „Het is zaak zo snel mogelijk te vinden wat deze stam zo griezelig maakt, door de genen te onderzoeken die de aanmaak van het shigatoxine sturen.” [2] 
    • De werkwijze die 23andMe volgens het patentdossier hanteert, is gebaseerd op een geautomatiseerde vergelijking van de genotypische gegevens van de biologische moeder en vader van het kind. [3] 
72 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]