Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·nen·poel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genenpoel genenpoelen
verkleinwoord genenpoeltje genenpoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de genenpoelm

  1. (biologie) alle erfelijke variatie die bestaat in een groep van individuen van één soort
     De Bengaalse tijger wordt ernstig bedreigd door een 'opdrogende genenpoel'. Dat berichtte de krant Times of India maandag.[1]
     Het is niet meer nodig om zeldzame en bedreigde reuzenpanda's te vangen voor het fokprogramma in China. Dat concluderen wetenschappers na een ontdekking bij onderzoek naar de genenpoel van de dieren.[2]
     Op de nieuwe website van Edelbroek zijn in ieder geval nog de drie plannen te vinden die eerder zoveel media-aandacht kregen. Edelbroek wil nog steeds een genenpoel in een baan rond de aarde laten vliegen, die als back-up moet dienen bij een aardse catastrofe.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Krimpende genenpoel bedreigt Bengaalse tijger” (20-05-2013), Tubantia
  2.   Weblink bron “'Vangen reuzenpanda's niet meer nodig'” (23-07-2014), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Merlijn van Dijk
    “Bevalling ruimtebaby uitgesteld: bedenkers bedrijf na paar maanden alweer uit elkaar” (17-05-2019), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be