Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·nea·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord genealoog genealogen
verkleinwoord genealoogje genealoogjes

Zelfstandig naamwoord

de genealoogm

  1. (beroep) iemand die de afstamming en verwantschap van families naspoort
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen