• af·komst
enkelvoud meervoud
naamwoord afkomst afkomsten
verkleinwoord afkomstje afkomstjes

de afkomstv

  1. de familie waarvan je afstamt
    • Die jongen heeft een goede afkomst, maar is toch gaan stelen. 
    • Hij is van adellijke afkomst. 
     Ingeborgs vader, baron Von Freital, geloofde niet in de liefde, maar des te meer in geld en afkomst, en vooral in de gunstige combinatie van die grootheden.[2]
  2. de plaats waar je vandaan komt
    • De afkomst van de inbrekers was onbekend. 
     "Er is sprake van institutioneel racisme als de processen, het beleid en de (geschreven en ongeschreven) regels van instituten leiden tot discriminatie van groepen mensen op grond van etniciteit, afkomst, of huidskleur", legt het College voor de Rechten van de Mens uit.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. afkomst op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Weblink bron “Dit wordt bedoeld met 'institutioneel racisme' (en zo pak je het aan)” (29 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be