• ge·mutst
stellend
onverbogen gemutst
verbogen gemutste
partitief gemutsts

gemutst [2]

  1. (figuurlijk) de stemming die iemand heeft; het humeur van iemand
    • Het was de eerste keer dat Bill te gast was bij Ellen en de mede-oprichter van Microsoft was goed gemutst. Hij had zijn 21-jarige dochter meegenomen en vertelde over de periode dat hijzelf een twintiger was en de jongste miljardair ter wereld werd.[3] 
    • Op de nieuwjaarsreceptie van de Rotterdammers was Van Geel vanzelfsprekend goed gemutst. "Als je eerste staat vanaf de eerste speeldag wil je dat na de winterstop natuurlijk continueren", zei de technisch directeur tegen RTV Rijnmond. Ën als we uiteindelijk lager dan de eerste plaats eindigen, zorgt dat voor een grote teleurstelling."[4] 
  • Goed gemutst zijn
een goed humeur hebben
  • Slecht gemutst zijn
een slecht humeur hebben
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]