[3] geleding in gele tram
 
bovenste geleding van een kerktoren
  • ge·le·ding
  • In de betekenis van ‘het verbonden-zijn van delen’ voor het eerst aangetroffen in 1690 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geleding geledingen
verkleinwoord

de geledingv [3]

  1. een vertikale verdeling van een bouwwerk (een soort verdieping)
  2. een groep in de maatschappij
    • 'Probleem is dat de verzuiling functioneerde zolang de elites van elke geleding zaken met elkaar wilden doen. Die elites zijn nu minder gezaghebbend. Sterker: elite lijkt een vies woord geworden. En de meeste migranten kunnen zich niet spiegelen aan zichtbare successen binnen hun gemeenschap.[4] 
    • De vakbond met de meeste ambtenaren in de geleding, FNV Overheid, wil drie procent loonsverhoging. Door de veranderde pensioenregels kwam per 1 januari 2015 al 0,8 procent aan loonruimte vrij. De onderhandelingen over of dat geld ook daadwerkelijk naar hogere lonen zou gaan, liepen echter in het najaar stuk.[5] 
  3. een flexibele verbinding tussen twee delen van een voertuig
  4. (anatomie) een flexibele verbinding in de poten van (geleedpotige) dieren
88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]