Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gelder


  • gel·der
enkelvoud meervoud
naamwoord gelder gelders
verkleinwoord - -

de gelderm

  1. (persoon) (verouderd) iemand die betaalt
      Ende hun, die 't stuk der volstandigheit dreeven by luiden met het vuur voor de scheenen zittende, smartte 't verlies van de veldtvruchten eenigher maanden: bewys, wat het scheelt, enkelen raader oft gelder met een te weezen.
    (=En zij die standvastigheid bepleitten bij mensen die in groot gevaar verkeerden, hadden zelf moeite de oogst van een paar maanden te verliezen: wat laat zien hoe het uitmaakt of je alleen advies geeft, of ergens direct voor opdraait.)
    [2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Nederlandsche Historien : Boek 8. (1642) in:
    Pieter Corneliszoon Hooft (W. Hellinga & P. Tuynman eds.)
    Alle de gedrukte werken, 1611-1738. Deel 4. (1972), University Press Amsterdam, Amsterdam, ISBN 9060421043, p. 331