gelder
Niet te verwarren met: Gelder |
- gel·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelder | gelders |
verkleinwoord | - | - |
de gelder m
- (persoon) (verouderd) iemand die betaalt
- ▸ ⧖ Ende hun, die 't stuk der volstandigheit dreeven by luiden met het vuur voor de scheenen zittende, smartte 't verlies van de veldtvruchten eenigher maanden: bewys, wat het scheelt, enkelen raader oft gelder met een te weezen.
(=En zij die standvastigheid bepleitten bij mensen die in groot gevaar verkeerden, hadden zelf moeite de oogst van een paar maanden te verliezen: wat laat zien hoe het uitmaakt of je alleen advies geeft, of ergens direct voor opdraait.)[2]
- ▸ ⧖ Ende hun, die 't stuk der volstandigheit dreeven by luiden met het vuur voor de scheenen zittende, smartte 't verlies van de veldtvruchten eenigher maanden: bewys, wat het scheelt, enkelen raader oft gelder met een te weezen.
- Het woord 'gelder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Nederlandsche Historien : Boek 8. (1642) in: Pieter Corneliszoon Hooft (W. Hellinga & P. Tuynman eds.)Alle de gedrukte werken, 1611-1738. Deel 4. (1972), University Press Amsterdam, Amsterdam, ISBN 9060421043, p. 331