Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·der
Woordherkomst en -opbouw

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord rader -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de raderm [1] [2]

  1. (verouderd) raadgever, raadsman
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
raderen

rader

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raderen
    • Ik rader. 
  2. gebiedende wijs van raderen
    • Rader! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raderen
    • Rader je? 

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen