raderen
- [A] Geluid: ráderen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈradərə(n) / (3 lettergrepen)
- [B] Geluid: radéren (hulp, bestand)
- IPA: / raˈderə(n) / (3 lettergrepen)
- ra·de·ren
- [A] rad zn met het achtervoegsel -eren [1] [2]
- [B] via Duits radieren ww van Latijn radere ww [3] [4]
[A] de ráderen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rad
- ankerraderen, kamraderen, kettingraderen, reuzenraderen, schepraderen, schoepenraderen, tandraderen, waterraderen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
raderen |
radeerde |
geradeerd |
zwak -d | volledig | [B] |
[B] radéren
- overgankelijk met een raderwieltje een patroon overnemen op patroonpapier
- overgankelijk met een etsnaald een tekening krassen op een geverniste koperen plaat
- overgankelijk potlood of inktlijnen, vlekken enz. van het papier afschrapen
- Het woord raderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raderen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[5] |