raderen
- ra·de·ren
de ráderen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rad
- ankerraderen, kamraderen, kettingraderen, reuzenraderen, schepraderen, schoepenraderen, tandraderen, waterraderen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
raderen |
radeerde |
geradeerd |
zwak -d | volledig |
radéren
- met een raderwieltje een patroon overnemen op patroonpapier
- met een etsnaald een tekening krassen op een geverniste koperen plaat
- potlood of inktlijnen, vlekken enz. van het papier afschrapen
- Het woord raderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raderen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be