• ge·kwet·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord gekwetter
verkleinwoord

het gekwettero

  1. getjilp van vogeltjes ook in figuurlijke zin (zingen))
    • Eerlijk is eerlijk, ik was zo’n tien jaar geleden ook met een opgewonden peuter bij een K3-concert en vond ze heel professioneel. Maar de ‘meisjesvrouwen’ houden op met hun blije gekwetter en gaan op zoek naar opvolgers, inclusief moslima om zo ook de allochtone medemeisjes te betoveren met hun magische formule.[2] 
    • G. Aanstoot woont in het buitengebied van Holten. Vroeger werd hij in deze tijd van het jaar wakker van het gekwetter van weidevogels, maar tegenwoordig is het stil. Hij maakt zich grote zorgen.[3] 
    • Soj: 'Geen service' staat er op het schermpje van de smartphone. Plekken op de wereld waar mobieltjes geen bereik hebben worden steeds schaarser. Als men dan zo'n plek heeft bereikt voelt het echt als the middle of nowhere. De omgeving is weids en uitgestrekt, maar vol van geluid. Vogels laten zich horen, het gekwetter gaat onophoudelijk door.[4] 
  2. het aanhoudend nutteloos en inhoudsloos kletsen
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf MARIJKE LEMMERS 26 mrt. 2015 Als je kind nooit meer thuiskomt...
  3. de Telegraaf 22 apr. 2014 'Weidevogel sterft uit'
  4. de Telegraaf 12 aug. 2013 De Panatal: the middle of nowhere
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be