gekweel
- ge·kweel
- Naamwoord van handeling van kwelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gekweel | |
verkleinwoord |
het gekweel o
- (pejoratief) zingen dat lijkt op het lieflijke gezang van vogels
- Toch blijft muziek een kwestie van smaak. Er zijn ook veel tegenstanders (37 procent) van Nederlandstalige muziek. „Die volksmuziek is niet om aan te horen”, foetert een opposant. Een ander valt bij: „Vreselijk en vooral Roelvink, Hazes en Bauer. Wordt [sic!] niet lekker van dat gekweel. Zingen kunnen ze niet.” [2]
- (pejoratief) al te liefliek over iemand praten
- Iemand die verliefd is, vindt het moeilijk om ergens anders over te praten, zeker in het begin van de relatie. De vuistregel: na twee maanden moet het gekweel afnemen, anders mag je er best wat van zeggen. Een subtiele opmerking („Goh, volgens mij weet ik onderhand alles over je vriend. Maar hoe gaat het nou met jóu?”) volstaat meestal. [3]
- [1] gekwetter
- Het woord gekweel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekweel" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf René van Zwieten 11 september 2018 Uitslag stelling: Voorkeur voor Nederlands
- ↑ NRC Martine Huijbregts 6 augustus 2012 Na twee maanden moet het verliefde gekweel afnemen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be