• vo·gel·ge·kwet·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord vogelgekwetter
verkleinwoord

het vogelgekwettero

  1. het vrolijke gezang van kleine vogels
     Voor hen splitste het pad zich: één vertakking liep naar het huis van de rentmeester en de boerengebouwen iets lager op de richel, de andere ging over in een conventionelere oprit met aan weerszijden struiken vol levendig vogelgekwetter.[1]
     Pas na een paar weken thuis ben je weer een beetje gewend, en kun je je eigen omgeving weer langzaamaan waarderen. Je fietst ’s avonds de stad weer eens uit, naar de Onlanden, de Westerbroekstermadepolder, de Kropswolder buitenpolder. Nazomer, wetlands, vogelgekwetter als in een natuurfilm.[2]
  1. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers  , ISBN 9789044974515
  2.   Weblink bron “Zoektocht: wat is de beste plek van Nederland?” (01/12/2014), HP de Tijd