• ge·de·gou·teerd
vervoeging van: degouteren…
verbogen vorm: gedegouteerde

gedegouteerd

  1. voltooid deelwoord van degouteren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gedegouteerd gedegouteerder gedegouteerdst
verbogen gedegouteerde gedegouteerdere gedegouteerdste
partitief gedegouteerds gedegouteerders -

gedegouteerd

  1. ergens boos en ontevreden over zijn
    • De Italiaanse kiezer reageerde gedegouteerd, en bij de eerstvolgende verkiezingen stuikten de traditionele partijen ineen. Uit die politieke ruïnes dook Silvio Berlusconi op. Die zou drie regeringen leiden en talloze rechtszaken overleven, om uiteindelijk toch veroordeeld te worden wegens fraude. [1] 
    • Ze zitten beiden met hun voeten in een soort doos. De andere jongen voelt zich ongemakkelijk en haalt één voet uit de doos. ‘Bedoel je dat je haar dan ...?’ Maar nee, hij heeft haar hoofd niet naar beneden geduwd. Maar ze heeft haar ijsje gegeten, ja. Hij demonstreert hoe dat ging, vettig, met zijn eigen ijsje. Waarop jongen 2 gedegouteerd uit de ‘man-box’ stapt en jongen 1 verbijsterd achterblijft. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ [2] 
40 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Standaard 19 mei 2018 Geboren uit gekrenkte trots
  2. De Standaard 19 mei 2018 Mannen gezocht om mannen tot de orde te roepen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be