• de·gou·te·ren
  • uit het Frans

degouteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
degouteren
degouteerde
gedegouteerd
zwak -d volledig
  1. afkeer opwekken
     Uiteindelijk is de bedoeling van reclame nog altijd om zoveel mogelijk mensen te verleiden om een bepaald product of dienst te kopen. Door potentiële consumenten zo te degouteren met wansmakelijke reclame dat ze zijn merk links laten liggen, schiet een fabrikant zichzelf in de voet.[1]
     Knoks burgemeester Leopold Lippens weet (in Dag Allemaal) wel hoe hij de formatiegesprekken snel tot een goed einde zou brengen. ‘Ik zou mijn tv-toestel soms kapot kunnen slaan. Al die politieke debatten degouteren mij vreselijk.’[2]
  1.   Weblink bron
    Frederic Petitjean
    “Waarom een federale reclameraad een overbodige instantie is” (29/12/2005), De Standaard
  2.   Weblink bron “Ongehoord. ‘Ik steek ze samen in een stadion en ze krijgen pas eten als er een akkoord is’” (05/09/2020), De Standaard