• ge·ba·cke
  • Pennsylvania-Duitse werkwoordsvorm van backe met het voorvoegsel ge-
Sterke
verbuiging [1]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gebackner gebackni gebackner gebackne
datief gebacknem gebackner gebacknem gebackne
accusatief gebackner gebackni gebackner gebackne
Zwakke
verbuiging [2]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gebackne gebackne gebackne gebackne
datief gebackne gebackne gebackne gebackne
accusatief gebackne gebackne gebackne gebackne
Gemengde
verbuiging [3]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief gebackner gebackni gebacknes gebackne
datief gebackne gebackne gebackne gebackne
accusatief gebackner gebackni gebacknes gebackne

gebacke

  1. gebakken

gebacke

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van gehl

gebacke

  1. bepaald nominatief en accusatief enkelvoud stellende trap van gehl

gebacke

  1. onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van gehl
  1. zonder lidwoord
  2. met bepaald lidwoord
  3. met onbepaald lidwoord: ein, kein, mein, dein, sein, ihr (v, enk), unser, euer, ihr (mv), Ihr

gebacke

  1. voltooid (verleden) deelwoord van backe

(er) hot gebacke

  1. derde persoon meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van backe