gangboord
- gang·boord
- samenstelling van gang zn en boord zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gangboord | gangboorden |
verkleinwoord |
- (scheepvaart) smalle strook aan de zijkant van het dek van een schip direct naast de reling
- ▸ Alle meubels hier behoorden tot de bouw: het beschot gaf de bank rondom, de kastjes daarboven schraagden het gangboord en de tafel stond vernageld op de spanten — heel het kamertje was één stuk timmerwerk, een spijkervaste orde, die ook Willem Augustijn omsloot zoals hij neerzat in de schemering.[2]
- ▸ Hannie was toen 26 en zij ging een week zeilen op de Waddenzee. De groep van dik twintig vakantiegangers moest zelf koken, de wc schoonmaken en koffiezetten. Een van de reisleiders die de corveeroosters maakte, was Hans, en toen Hannie hem op het gangboord met twee pilsjes zag lopen, was ze verkocht.[3]
1. smalle strook aan de zijkant van het dek van een schip direct naast de reling
- Het woord gangboord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron “Romantiek op het dek van een platbodem” (18-08-2015), Tubantia