galappel
- gal·ap·pel
- In de betekenis van ‘uitwas aan eikenbomen’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
- samenstelling van gal zn en appel zn , cognaat met Duits Gallapfel [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | galappel | galappels galappelen |
verkleinwoord | galappeltje | galappeltjes |
de galappel m
- (plantkunde) gezwel op de blaadjes van een eik als de galwesp daar haar eitjes in heeft gelegd
- Het woord galappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "galappel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ galappel op website: Etymologiebank.nl