• fun·da·men·teel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot grondslag dienend’ voor het eerst aangetroffen in 1668 [1]
  • afgeleid van fundament met het achtervoegsel -eel [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fundamenteel fundamenteler fundamenteelst
verbogen fundamentele fundamentelere fundamenteelste
partitief fundamenteels fundamentelers -

fundamenteel

  1. aan de basis staande
    • Kinderombudsman Margrite Kalverboer zegt dat als staatssecretaris Mark Harbers de uitzetting van de kinderen Lili en Howick naar Armenië doorzet, hij fundamentele rechten van kinderen schendt [3] 
     Maar als ik zonder te liften in dit tempo zou doorlopen, was het wel van belang dat er iets fundamenteels zou veranderen. Met al mijn lange rustpauzes in elk dorp zou ik nooit voor het vallen van de eerste sneeuw aankomen in Canada.[4]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]