• form
  • van het Engels () [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord form -
verkleinwoord - -

de formv / m

  1. vorm
36 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[2]


Naar frequentie 262 (naamwoord)
enkelvoud meervoud
form forms

form

  1. vorm
  2. (taalkunde) vorm (geluid, uiterlijk van een woord)
  3. aard, categorie (gemeenschappelijk kenmerk of kwaliteit)
    «What forms of art are popular?»
    Welke vormen van kunst zijn populair?
  4. structuur
  5. formulier
Naar frequentie 555 (werkwoord)
vervoeging
onbepaalde wijs to  form 
he/she/it  forms 
verleden tijd  formed 
voltooid
deelwoord
 formed 
onvoltooid
deelwoord
 forming 
gebiedende wijs  form 

form

  1. vormen