fluweel
- flu·weel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1336 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fluweel | fluwelen |
verkleinwoord | fluweeltje | fluweeltjes |
het fluweel o
- (textiel) een zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen, de zg. pool van zijde of katoen met de kettingdraden zijn meegeweven en afgesneden
- Het werd opgeborgen in een kistje gevoerd met fluweel.
- ▸ De achterkamer werd gedomineerd door een monsterlijk, ondateerbaar hemelbed met vier vergulde zuilen in Egyptische stijl waarop een baldakijn rustte van donkerrood fluweel, met geborduurde sterren van gouddraad. Wie zou in staat zijn te bevroeden hoeveel zuchten en gefluisterde geheimen er onder die sterrenstof waren blijven hangen?[3]
- alaskafluweel, katoenfluweel, koordfluweel, mokfluweel, pluisfluweel, ribfluweel, roodfluwelen, tripfluweel
|
- Iets met fluwelen handschoenen aanpakken
Heel voorzichtig te werk gaan
- Op fluweel zitten
Het heel goed hebben
1. een zachte, fijngeweven stof, waarbij rechtopstaande pluizen, de zg. pool van zijde...
- Het woord fluweel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fluweel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fluweel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fluweel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be