• flui·tist
  • Afgeleid van fluit met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord fluitist fluitisten
verkleinwoord fluitistje fluitistjes

de fluitistm

  1. (muziek), (beroep) musicus die een fluit bespeelt
    • De fluitist speelt op een fluit met open kleppen. 
94 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be