• fle·me·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen flemerig flemeriger flemerigst
verbogen flemerige flemerigere flemerigste
partitief flemerigs flemerigers -

flemerig [1]

  1. op een gemaakte, overdreven manier vriendelijk of vleiend
    • Achter de perstafel bleken Crowe en Gosling na afloop heel goed in journalistje plagen: het nogal flemerige perscorps verdient dat ook. Toen iemand koerde over de ‘verbazingwekkende chemie’ van het duo, stelde Gosling dat chemie tegenwoordig pas in postproductie wordt toegevoegd, en dat hij Russell Crowe, die al zijn werk in een studio in Nieuw Zeeland deed, hier voor het eerst zag. Crowe: „Klopt, de dialogen deden we over de telefoon.” [2] 
52 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]