flemerig
- fle·me·rig
- Naamwoord van handeling van flemen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flemerig | flemeriger | flemerigst |
verbogen | flemerige | flemerigere | flemerigste |
partitief | flemerigs | flemerigers | - |
flemerig [1]
- op een gemaakte, overdreven manier vriendelijk of vleiend
- Achter de perstafel bleken Crowe en Gosling na afloop heel goed in journalistje plagen: het nogal flemerige perscorps verdient dat ook. Toen iemand koerde over de ‘verbazingwekkende chemie’ van het duo, stelde Gosling dat chemie tegenwoordig pas in postproductie wordt toegevoegd, en dat hij Russell Crowe, die al zijn werk in een studio in Nieuw Zeeland deed, hier voor het eerst zag. Crowe: „Klopt, de dialogen deden we over de telefoon.” [2]
- Het woord 'flemerig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flemerig" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Coen van Zwol 17 mei 2016 Liever schetengrappen dan Dahls wreedheid in ‘The BFG’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be