Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·koe·rier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietskoerier fietskoeriers
verkleinwoord fietskoeriertje fietskoeriertjes

Zelfstandig naamwoord

de fietskoerierm

  1. iemand die beroepshalve dingen rondbrengt op de fiets
    • Volgens mij versturen ze dat pakketje per fietskoerier. 
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie