Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·du·ci·air
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op goede trouw berustend’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
  • afgeleid van het Franse fiduciaire of fiducie met het achtervoegsel -air [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fiduciair fiduciairder fiduciairst
verbogen fiduciaire fiduciairdere fiduciairste
partitief fiduciairs fiduciairders -

Bijvoeglijk naamwoord

fiduciair [3]

  1. op vertrouwen berustend
    • de euro is een fiduciaire munt 
Vertalingen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen