• feuil·le·ton
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vervolgverhaal’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord feuilleton feuilletons
verkleinwoord feuilletonnetje feuilletonnetjes

feuilleton o m

  1. (media), (letterkunde) vervolgverhaal in een krant of tijdschrift, dan wel op de radio of televisie
    • Nationale faam kreeg hij met Boefje, dat eerst als feuilleton in NRC verscheen, dan in een tientallen keren herdrukt boek, een honderden keren opgevoerd toneelspel werd en werd verfilmd. Het was een Ciske de Rat avant la lettre, waarheidsgetrouwe literaire journalistiek, over het leven van een Rotterdams kind dat opgroeide voor galg en rad. Het werd een aanklacht tegen een onverschillige maatschappij genoemd, maar ook een getuigenis van mensenliefde.[3] 
    • Bij het slot van feuilleton The Family gaan we nog meer meevoelen met dat stelletje aso's dat we in razend tempo hebben leren kennen. Regisseur Casper Vandeputte houdt de vaart erin met snelle scènes en stripachtig beeld.[4]  
80 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
feuilleton feuilletons

feuilleton

  1. (media) feuilleton


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  feuilleton     le feuilleton     feuilletons     les feuilletons  

feuilleton m

  1. (media), (letterkunde) feuilleton, serie, vervolgverhaal
  2. (media) kroniek, column
  3. dik papier