• kro·niek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘jaarboek’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kroniek kronieken
verkleinwoord kroniekje kroniekjes

de kroniekv [3]

  1. een verhaal van of boek met chronologisch geordende gedenkwaardige en/of historische feiten
  2. (oneigenlijk:) rubriek of reeks van artikelen in krant of tijdschrift over een bepaald onderwerp b.v. een kunstkroniek, modekroniek, poëziekroniek etc.
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]