• fer·tiel
  • uit het Frans [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fertiel fertieler fertielst
verbogen fertiele fertielere fertielste
partitief fertiels fertielers -

fertiel

  1. in staat om vruchtbare nakomelingen te krijgen
    • Op een juiste voedingsbodem groeiden daaruit fertiele plantjes, dus plantjes die – na kruisbestuiving – ook zelf weer zaad konden zetten. [2] 
  2. van een handeling dat ze nuttig is en resultaat oplevert
69 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]