• fan·ta·sie·rijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fantasierijk fantasierijker fantasierijkst
verbogen fantasierijke fantasierijkere fantasierijkste
partitief fantasierijks fantasierijkers -

fantasierijk [1]

  1. met veel verbeeldingskracht
    • In de kleedkamer laten kinderen zich schminken, als een hondje, of zomaar fantasierijk. Marvin krijgt een glitterkapsel, Mandy ziet eruit als een poes en Caeley krijgt kleuren op haar gezicht. Ze houden alle drie van toneel. „Ik dans en speel ook in voorstellingen”, zegt Caeley. „Laatst was ik een spook en een schim in Spookslot dat we op school speelden.” In de artiestenfoyer staat het decor van Anastasia. Bezoekers kunnen een polaroid laten maken in een fraaie, ouderwetse toneellijst die voor deze gelegenheid te voorschijn is gehaald.[2] 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kester Freriks 22 januari 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be