famiri
- fa·mi·ri
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | famiri | famiri's |
verkleinwoord |
- (familie) (informeel) geheel van mensen waaraan je nauw verwant bent
- Je moet altijd voor je famiri zorgen
- ▸ Luister baas: ik ga mijn famiri bezoeken ongeacht ticketprijs.[3]
- (straattaal) geheel van mensen waarmee je je nauw verwant voelt
- Ik heb veel lobi voor mijn famiri.
- ▸ (…) heel di hoed was 1 famiri (…)[4]
- (kleding) (Suriname) langwerpig kussentje dat creoolse vrouwen om de onderrug onder de traditionele jurk ("koto") dragen, zodat die ruimer valt
- ▸ Om de taille extra te verbreden, wordt onder de yaki een worstvormig kussentje gebonden, de famiri of koi.[5]
- [3] koto
- Het woord 'famiri' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ famiri op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Famiri of koi” (9 september 2022) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Rufusreactie om 08:26 (31 juli 2012) in: Van Bommel (SP) stelt vragen over trage visumafhandeling (30 juli 2012)
- ↑ Weblink bron Ramsey Nasr“mi have een droom (Rotterdam, 2059)” (25 september 2009) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Helen WijngaardeDe kracht van een klederdracht in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis., jrg. 26 nr. 2 (oktober 2007), Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen, p. 294
- van Engels family en Nederlands familie
famiri
- (familie) familie, famiri, gezin
- iemand die tot de familie wordt gerekend, familielid, relatie
- (kleding) famiri, langwerpig kussentje dat creoolse vrouwen om de onderrug onder de traditionele jurk ("koto") dragen, zodat die ruimer valt
- [2] ososma
- [1] famiriman