3. Een famiri of koi.
  • fa·mi·ri
enkelvoud meervoud
naamwoord famiri famiri's
verkleinwoord

de famiriv / m

  1. (familie) (informeel) geheel van mensen waaraan je nauw verwant bent
    • Je moet altijd voor je famiri zorgen 
     Luister baas: ik ga mijn famiri bezoeken ongeacht ticketprijs.[3]
  2. (straattaal) geheel van mensen waarmee je je nauw verwant voelt
    • Ik heb veel lobi voor mijn famiri. 
     (…) heel di hoed was 1 famiri (…)[4]
  3. (kleding) (Suriname) langwerpig kussentje dat creoolse vrouwen om de onderrug onder de traditionele jurk ("koto") dragen, zodat die ruimer valt
     Om de taille extra te verbreden, wordt onder de yaki een worstvormig kussentje gebonden, de famiri of koi.[5]
  1. famiri op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Famiri of koi” (9 september 2022) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Rufus
    reactie om 08:26 (31 juli 2012) in: Van Bommel (SP) stelt vragen over trage visumafhandeling (30 juli 2012)
  4.   Weblink bron
    Ramsey Nasr
    “mi have een droom (Rotterdam, 2059)” (25 september 2009) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Helen Wijngaarde
    De kracht van een klederdracht in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis., jrg. 26 nr. 2 (oktober 2007), Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen, p. 294


famiri

  1. (familie) familie, famiri, gezin
  2. iemand die tot de familie wordt gerekend, familielid, relatie
  3. (kleding) famiri, langwerpig kussentje dat creoolse vrouwen om de onderrug onder de traditionele jurk ("koto") dragen, zodat die ruimer valt