fabriekshal
  • fa·brieks·hal
enkelvoud meervoud
naamwoord fabriekshal fabriekshallen
verkleinwoord fabriekshalletje fabriekshalletjes

de fabriekshalv / m

  1. (industrie) grote ruimte waarin goederen worden geproduceerd die deel uitmaakt van een fabriek
     Quispel duwde hem open en ze stonden in de hoge, brede gang, die eerder iets van een fabriekshal had.[2]
     Bij een explosie in een hal van een explosievenfabriek in Rusland zijn zestien mensen om het leven gekomen. Volgens lokale media gebeurde het ongeluk in de fabriekshal toen werknemers aan het begin van hun dienst de machines wilden aanzetten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Zestien doden na explosie in Russische explosievenfabriek” (VR 22 OKTOBER 2021), NOS