• ety·mo·lo·gisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen etymologisch etymologischer
verbogen etymologische etymologischere
partitief etymologisch etymologischers -

etymologisch [1]

  1. betrekking hebbend op de afleiding en de oorsprong van woorden
    • “‘Queer’ is teruggeclaimd als een politieke en seksuele identiteit waar men trots op kan zijn, waarbij men bewust afstand neemt van eerdere etymologische betekenissen als vreemd, dwars of nieuwsgierig. De term wordt echter nog steeds gebruikt als een negatieve benaming voor mensen die worden beschouwd als ‘seksueel afwijkend’.” [2] 
    • Even verderop op het dorpsplein staat De Schiere Monnik. Een standbeeld als eerbetoon aan het Cisterciënzer klooster, waar Schiermonnikoog in de middeleeuwen deel van uitmaakte. Deze monniken die het land indijkten droegen grijze pijen. En aangezien schier grijs betekent en oog etymologisch gezien hetzelfde is als ei in eiland is ook meteen de naam voor dit eiland verklaard. [3] 
    • Dat niet alleen: de term hanenpoten mag volgens het etymologisch woordenboek al sinds de 17de eeuw bestaan, hij blijkt actueler dan ooit. Lambert Schomaker, die aan de Rijksuniversiteit Groningen handschriften onderzoekt, heeft aan den lijve ondervonden hoe het nakijken van tentamens met de jaren moeilijker werd. [4] 
86 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]