etalageruit
  • eta·la·ge·ruit
enkelvoud meervoud
naamwoord etalageruit etalageruiten
verkleinwoord etalageruitje etalageruitjes

de etalageruitv / m

  1. grote glazen plaat aan de straatkant van een winkel waarachter de te verkopen goederen staan uitgestald
     Volgens haar kwam de explosie door een cobra - zwaar vuurwerk - die tegen de etalageruit was geplakt. Eerder gisternacht sprak een onbekende een dreigement in op de voicemail van een van de medewerkers van de dierenambulance.[2]
     Als actief lid van de Historische Vereniging Middelstum onderzocht hij uiteraard de geschiedenis van zijn nieuwe huis. Toen hij het kocht zat er in de voorpui een etalageruit, een erfenis van lang geleden toen er onder meer een klokkenwinkel was gevestigd. Rond de vorige eeuwwisseling had een ondernemer nog geprobeerd er een slagerij te vestigen, maar dat werd tegengehouden door de buurt die vreesde voor de opslag van slachtafval en afvalwater dat door het ontbreken van een riool op straat zou stromen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Explosie bij dierenambulance Dordrecht, twee dieren dood” (01-07-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Mark (24) wil de toekomst van zijn Groningse dorp veiligstellen” (28-12-2018), NOS