• es·cha·to·lo·gie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van de laatste dingen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Van het Oudgriekse ἔσχατος met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord eschatologie
verkleinwoord

de eschatologiev

  1. (religie) leer over het einde van de wereld en het laatste oordeel  
    • Het paulinisch onderricht aangaande de eschatologie. 
34 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /ɛs.ka.tɔ.lɔ.ʒi/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  eschatologie     l'eschatologie              

eschatologie v

  1. eschatologie