• en·kel·nu·cle·o·ti·de
stellend
onverbogen enkelnucleotide
verbogen enkelnucleotide

enkelnucleotide

  1. (biochemie) (genetica) met de omvang van één bouwsteen voor DNA of RNA, bestaand uit een nucleobase, een pentose en 1 tot 3 fosfaatgroepen
     Stel je een gen eens voor als een snoer met honderd gloeilampjes. Als dat gekopieerd wordt, kan er een vergissing plaats vinden en neemt een blauw lampje de plaats in van een rode. Dit is een mutatie, een enkelnucleotide polymorfisme (single nucleotide polymorphism, snp), van het gen.[1]
  1.   Weblink bron
    David R. Hamilton
    “Aardig zijn - het beste medicijn” (2011), Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, Amsterdam, ISBN 9789000303939, hfst. 13