• eind·sta·di·um
enkelvoud meervoud
naamwoord eindstadium eindstadia
eindstadiums
verkleinwoord

het eindstadiumo

  1. het laatste deel van een proces voor de voltooiing / laatste fase
    • Natuurlijk, tegenover de reclamevoorstelling van de krasse knar, bruinend onder subtropische zon, steekt de in een verpleeghuis vegeterende demente heel schril af. In werkelijkheid bereiken de meeste dementerenden dit voortdurend als doembeeld naar voren gebrachte eindstadium van hun ziekte niet. Onderzoek laat ook zien dat mensen met dementie manieren vinden om de ziekte een plek in hun leven te geven. Velen maken na de diagnose nog een ruim aantal goede jaren door, vaak met slechts langzaam afnemende zelfstandigheid.[2] 
    • Elke tijd heeft denkers die de vrije wil opdoeken. In de 19de eeuw had je Marx en Engels die ontdekten dat de geschiedenis aan wetenschappelijke wetten gehoorzaamt. Het eindstadium daarvan was de communistische maatschappij. Of mensen dat nou wilden of niet, het kon niet anders. Onze tijd heeft de hersenwetenschap. We mogen hersenprofessoren en bestsellerauteurs als Dick Swaab (Wij zijn ons brein) en Victor Lamme (De vrije wil bestaat niet) misschien niet vergelijken met 19de-eeuwse kamergeleerden, echter: ook zij moeten niets hebben van het idee dat we iets zelf bepalen.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 23 januari 2017
  3. Volkskrant OLAF TEMPELMAN 26 mei 2012