stadium

Niet te verwarren met: stadion

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  stadium    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• sta·di·um

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdperk’ voor het eerst aangetroffen in 1869
• van het Latijn met het achtervoegsel -ium

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	stadium	stadia stadiums
verkleinwoord	stadiumpje	stadiumpjes

Zelfstandig naamwoord

het stadium o

1. een fase in een ontwikkelingsproces

   • Een nieuw stadium in de menselijke evolutie. 

2. een lengtemaat uit de Griekse oudheid

Hyponiemen

• beginstadium, levensstadium, moerbeistadium, proefstadium, ruststadium, tussenstadium, voorstadium

Vertalingen

    1.   

Engels: stadium (en), stage (en)

Gangbaarheid

• Het woord stadium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stadium" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.