Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·sta·di·um
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorstadium voorstadiums
voorstadia
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het voorstadiumo

  1. een fase die aan iets voorafgaat
     Na elk delirium, of voorstadium daarvan, bleek vroeg of laat dat men het slachtoffer van wanen was geweest.[2]
     Een op de drie inwoners van Zuid-Limburg heeft diabetes type 2 of zit in een voorstadium van diabetes. Dit blijkt uit een eerste resultaat van de zogenoemde De Maastricht Studie, die verschenen is in het Voeding Magazine.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Een op de drie in Zuid-Limburg heeft diabetes, of zit in een voorstadium” (19-05-2018), NOS