1. Op deze sterk vergrote foto van een linnen zakdoek is de effenbinding goed te zien.
  • ef·fen·bin·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord effenbinding effenbindingen
verkleinwoord - -

de effenbindingv

  1. (textielindustrie) eenvoudigste en stevigste manier om een weefsel te maken waarbij elke inslagdraad steeds wisselend onder of boven een kettingdraad loopt en de daaropvolgende inslagdraad telkens net aan de andere kant van elke kettingdraad loopt
      Het oplichten der even draden en 't laten liggen der oneven, en omgekeerd, geeft als verband tusschen ketting en inslag, dus aan het goed, de z.g. linnenbinding, ook effenbinding genoemd of plat weefsel (in geval van zijde de tafbinding, terwijl men vroeger nog van lakenbinding sprak). Dit is niet alleen de eenvoudigste, maar ook de stevigste van alle bindingen bij enkelvoudige stoffen (…).[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hoytema, S.A. van
    “Garen en goed : warenkennis van textielprodukten uit het dagelijksch gebruik ten dienste van vakscholen, manufakturiers, huisvrouwen, enz.”, 2e druk (1921), A.E. Kluwer, Deventer, p. 76