eerste kerstdag
- Geluid: eerste kerstdag (hulp, bestand)
- IPA: / ˈerstəkɛrsdɑx / (4 lettergrepen)
- eer·ste kerst·dag
- vaste verbinding van eerste (rangtelwoord) en kerstdag (zelfstandig naamwoord), een verwijzing naar de tijd dat de viering van Kerstmis meerdere dagen duurde [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eerste kerstdag | - |
verkleinwoord | - | - |
de eerste kerstdag m
- (feest) (tijdrekening) (kerst) 25 december, de dag waarop Kerstmis wordt gevierd en de meeste mensen in christelijke landen niet hoeven te werken
- De officiële schrijfwijze is volgens de opmerking bij spellingregel 16.L als afleiding van "Kerstmis" met kleine letters. Iemand die ook dit woord als naam van een feestdag beschouwt kan het met hoofdletters "Eerste Kerstdag" schrijven.[2]
- eerste paasdag
- eerste pinksterdag
- Kerstmis
- kerstoctaaf, tweede kerstdag, derde kerstdag, vierde kerstdag
- Het woord 'eerste kerstdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Kerst / kerst (3 oktober 2019) op website: OnzeTaal.nl; geraadpleegd 2020-01-02