vierde kerstdag
- vier·de kerst·dag
- vaste verbinding van vierde (rangtelwoord) en kerstdag (zelfstandig naamwoord), een verwijzing naar de tijd dat de viering van Kerstmis meerdere dagen duurde
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vierde kerstdag | vierde kerstdagen |
verkleinwoord |
de vierde kerstdag m
- (kerst) (feest) 28 december, een vierde dag waarop men kerst viert
- Omdat men vroeger aan twee kerstdagen voldoende had heeft men vierde kerstdag afgeschaft.
- Het woord 'vierde kerstdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.