• vier·de kerst·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord vierde kerstdag vierde kerstdagen
verkleinwoord

de vierde kerstdagm

  1. (kerst) (feest) 28 december, een vierde dag waarop men kerst viert
    • Omdat men vroeger aan twee kerstdagen voldoende had heeft men vierde kerstdag afgeschaft.