• eco·ci·de
  • van Engels ecocide, in het Nederlands aangetroffen vanaf 1972 (zie vindplaats hieronder)
  • met het voorvoegsel eco- en met het achtervoegsel -cide
enkelvoud meervoud
naamwoord ecocide ecociden
ecocides
verkleinwoord - -

de ecocidev

  1. verlies van vrede en voorspoed in een gebied door ernstige verstoring van de natuurlijke kringlopen
    • Bij een bezoek aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag verbaasde Bernhard Lenger (25, Oostenrijk) zich erover hoe weinig aandacht ecocide krijgt. "Intrigerend dat we wetgeving hebben tegen genocide, maar niet tegen het systematisch vernietigen van ecosystemen." [1]
    • Uit de grote gasleiding vanuit Siberië lekt volgens cijfers van de VN-commissie die het broeikaseffect bestudeert jaarlijks ruim 10 miljoen ton van het belangrijke broeikasgas methaan. (…) Het is de erfenis van de Sovjet-Unie, zei Jablokov, en de economische chaos van de afgelopen vijf jaar heeft het niet beter gemaakt. "De term ecocide geeft accuraat weer wat er gebeurt." Die ecocide is voor een deel zelfmoord. [2]
    • De geleerden, die zich verenigd hebben in de „Dai Donggroep" van internationale wetenschapsmensen, vrezen dat de officiële conferentie teveel door de politici bepaald zal worden en dat de wetenschappelijke inbreng onvoldoende zal zijn. De groep zal zich onder meer bezighouden met de "ecocide" in Indochina (vernietiging van het milieu door biologische en chemische oorlogvoering), met de vervuilingsramp in Japan en met het opstellen van een alternatieve verklaring van milieuprincipes, die aan de officiële conferentie zal worden toegestuurd. [3]
38 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[4]


  • eco‧cide
enkelvoud meervoud
ecocide ecocides

ecocide

  1. ecocide