Nederlands

 
duwstel
Uitspraak
Woordafbreking
  • duw·stel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duwstel duwstellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het duwstelo

  1. (scheepvaart) combinatie van een duwboot en een of meer duwbakken
     Het passagiersschip was kort tevoren vanaf de Waalkade in Nijmegen vertrokken met als bestemming Dordrecht. Tijdens het inhalen van een duwstel kwam het vaartuig in aanvaring met een tegemoetkomende tanker. Deze tanker was geladen met 2400 ton vliegtuigbrandstof. Na de aanvaring met de tanker voer het passagiersschip naar bakboord en kwam in aanvaring met het met grind geladen duwstel.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Amerikaans passagiersschip botst op Waal” (19 april 2009), Het Parool
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be