het duwen van een bus
  • du·wen
  • In de betekenis van ‘door drukking voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duwen
duwde
geduwd
zwak -d volledig

deduwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord duw
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]