• duo·pas·sa·gier
enkelvoud meervoud
naamwoord duopassagier duopassagiers
verkleinwoord duopassagiertje duopassagiertjes

de duopassagierm

  1. (transport) iemand die achterop de scooter, brom- of motorfiets meerijdt
    • Door het onverwachte optrekken viel de duopassagier bijna van de motor.