• droog·jes

droogjes [1]

  1. op een droge, saaie, ongeëmotioneerde manier (iets zeggen)
    • De 33-jarige Gerges hoorde zijn leeftijdgenoot onbewogen aan. "Laten we er nu maar een mooie show van maken, merkte hij droogjes op. "Het wordt vuurwerk. De trainingen lopen naar wens. Ik ben ook sterk in mijn hoofd. Ik denk te kunnen winnen. Dat kan in één ronde, maar ook in drie ronden.[2] 
  2. op een wat spottende manier (iets zeggen of opmerken)
    • Vaak vonden daar ook terechtstellingen plaats. Een volksvermaak dat je kunt vergelijken met The voice of Holland, alleen rolden er toen echt koppen. Deze ijzeren brug bestond nog niet, er was een houten exemplaar. Maar tijdens een terechtstelling ging het eens gruwelijk mis. Er stonden zoveel mensen op de brug toe te kijken dat hij inzakte. Daardoor kwamen meer mensen om het leven dan er die dag werden terechtgesteld”, concludeert hij droogjes.[3] 
     Ïk heb niet veel geslapen, zegt Weppner droogjes. "Nadat de orkaan hier in Siesta Key aan land was gekomen, zaten we om 03.00 uur 's ochtends al op de weg en hebben we de hele dag mensen geholpen."[4]

de droogjesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord droogje
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 07 feb. 2018 Badr Hari sneert: 'Ik heb geen concurrentie'
  3. de Telegraaf PETRA MESSELINK 16 nov. 2017 Sinterklaas vooruit in Dokkum
  4.   Weblink bron
    Ryan Hermelijn
    “Zorgen over verzekeringscrisis Florida groeien na orkaan Milton” (12-10-2024), NOS
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be