droogje
- droog·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | droogje | droogjes |
verkleinwoord |
het droogje o
- iets wat droog is
- natje en droogje
drinken en en eten
- Van Geresteijn raakte per 1 maart 2006 dakloos. Het eerste halfjaar 'huisde' hij als trucker in zijn cabine. Toen zijn baas failliet ging, raakte hij ook dat cabinedak kwijt. Via Almelo kwam de Spijkenissenaar in Eibergen terecht. Wandelpark De Maat werd zijn woonkamer, slooppanden in de buurt zijn slaapkamer. Voor zijn natje en droogje verzamelde hij links en rechts oud ijzer op slooplocaties. [2]
- „Daarom promoten we ook dat mensen zich er van bewust moeten zijn dat ouderen voor hun natje en droogje, maar ook voor hun sociale contact helemaal afhankelijk zijn van derden” Stipdonk doet daarom een oproep om te bellen met zijn stichting, zodra mensen constateren dat ouderen in hun omgeving vastlopen. [3]
- op een droogje zitten
niets te drinken (en vaak ook geen voedsel) krijgen als je ergens op visite bent
- Het woord droogje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "droogje" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ droogje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia 17-03-08, Niet meer dakloos, wel zwerver
- ↑ Tubantia 05-01-10 Oudere afhankelijk van vrijwilliger
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be