• drie·fa·sig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen driefasig
verbogen driefasige
partitief driefasigs s -

driefasig [1]

  1. van wisselstroom: met drie fasen
    • Opladen kan in anderhalf uur met een unieke driefasig geïntegreerde snellader (22 kW), die klein genoeg is om ingebouwd te worden in een elektrische wagen. ‘De vernieuwende snellaadoplossing zorgt voor langer rijplezier voor de dagelijkse ritten’, zegt Lennart Stegland, Vice President Electric Propulsion Systems, Volvo Car Group. [2] 
67 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]