• door·zet·ten

doorzetten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzetten
zette door
doorgezet
zwak -t volledig
  1. volhouden, niet ophouden
    • Ondanks het slechte weer zette de fietser de zware tocht door. 
    • Omdat de dooi doorzette, is de Elfstedentocht afgelast. 
  2. erger worden
    • Ik dacht ziek te worden, maar het zette gelukkig niet door. 
vervoeging van
doorzetten

doorzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorzetten
    • ...dat wij doorzetten. 
    • ...dat jullie doorzetten. 
    • ...dat zij doorzetten. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be