• door·voe·ren

de doorvoerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorvoer
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorvoeren
voerde door
doorgevoerd
zwak -d volledig

doorvoeren [1]

  1. voeren door een opening of uitgestrektheid
  2. verder voeren (van waren)
  3. zorgen dat iets tot stand komt
    • De regering voerde een heel aantal bezuinigingen door. 
     De Touretappe van donderdag eindigt op een gevreesde Vogezentop. Die onvervalste muur zal de eerste schifting in de Tour doorvoeren.[2]
vervoeging van
doorvaren

doorvoeren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorvaren
    • ...dat wij doorvoeren. 
    • ...dat jullie doorvoeren. 
    • ...dat zij doorvoeren. 
vervoeging van
doorvaren

doorvoeren

  1. meervoud verleden tijd van doorvaren
    • Wij doorvoeren. 
    • Jullie doorvoeren. 
    • Zij doorvoeren. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be